Een grootheid, die in samenhang met elektrische verbruikers vaak gebruikt wordt, is het elektrische vermogen dat in watt (W) gemeten wordt. In principe kan het vermogen berekend worden door de waardes voor spanning en stroom met elkaar te vermenigvuldigen.
vermogen = spanning × stroom
Omdat wij hier met wisselspanning te maken hebben, is de op deze manier verkregen vermogenswaarde (het zogenaamde schijnbare vermogen) alleen dan gelijk aan het werkelijke vermogen als de stroom in fase loopt met de spanning. In fase betekent, dat stroom en spanning tegelijkertijd hun maximum bereiken. Omdat er verbruikers (lampen, apparatuur) in de elektrische schakelingen zitten, loopt de stroom achter de spanning aan, waardoor het werkelijke vermogen altijd lager is dan het schijnbare vermogen. Het verschil tussen schijnbaar en werkelijk vermogen wordt blind vermogen genoemd.
Het werkelijke vermogen heeft de eenheid watt (W), het schijnbare vermogen de eenheid volt-ampere (VA) en het blinde vermogen de eenheid var. In de praktijk wordt meestal alleen van watt gesproken. Bijvoorbeeld een groep in een eenfasenet kan theoretisch een maximaal vermogen van 16 A x 230 V = 3680 W leveren. Zodra er stroomverbruikers aan deze groep aangesloten worden, zal het werkelijke vermogen bijna altijd lager dan deze maximale waarde zijn. In dat geval is het schijnbare vermogen 3680 VA (de eenheid voor schijnbaar vermogen) en het werkelijke vermogen lager. Dit levert geen problemen op, omdat men op deze manier het werkelijke vermogen altijd hoger inschat dan het is en daardoor veilig speelt.